Bier in Nederland

Bier in Nederland

vrijdag 22 september 2017

Toen er geen bockbier was (en nog veel meer niet...)

Op 22 september (soms 21 of 23) begint de herfst; in Nederland het jaargetijde van de bock. Die situatie bestaat nog niet zo lang. Vanaf de verschijning van de eerste Nederlandse bockbieren (in 1872) en tot ver in de twintigste eeuw is bock een winterbier geweest. Dat was wel een rekbaar begrip: Amstel gaf haar bock bijvoorbeeld op 6 januari 1917 uit, terwijl stadgenoot 't Haantje dat al op 6 november 1916 had gedaan. De laatste levering van bock kon al in januari zijn, maar ook begin maart. Soms bracht een brouwerij zelfs twee 'batches' per winter. Pas in 1928 kwamen de brouwers overeen voortaan allemaal hun bock op de tweede donderdag van december te 'lanceren'.
Nederland kent dus al vrij lang bockseizoenen. Maar tot twee keer toe is er gedurende langere tijd helemaal geen bock geweest.

Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat tijdens de Eerste Wereldoorlog het sterk afgeslankte 'oorlogsbier' werd verordonneerd. Dat besluit had grote gevolgen voor de Nederlandse bierwereld – én voor bock.
Voortekenen van dat oorlogsbier werden al op 3 oktober 1916 zichtbaar. Toen besloot de Bond van Nederlandsche Brouwerijen de biertarieven aanzienlijk te verhogen, wegens de serieus gestegen grondstofprijzen. Graan was steeds moeilijker aan te voeren door de internationale oorlogstoestand. Nederlandse brouwerijen gebruikten op grote schaal kwalitatief hoogstaande Donaugerst, maar deze bleef noodgedwongen in de streek van herkomst liggen (vaak zelfs al betaald). En schaarse goederen worden zoals bekend duur; vandaar het prijsbesluit.
Elders was het niet anders. In Berlijn kwamen de brouwerijen begin 1917 overeen mout te besparen. Daartoe namen ze een rigoureuze maatregel: geen bockbier meer brouwen. Daar wordt immers veel mout bij gebruikt. Deze afspraak zal erin hebben gehakt bij de Berliner onder wie bock zeer geliefd was. In Beieren was het voorgaande jaar om dezelfde reden al geen Salvator-doppelbock meer gebrouwen.
Het verschijnsel leidde tot wrange volkshumor in de Nederlandse pers. De Haagsche Courant serveerde op 30 juli 1917 een anekdote onder de kop 'Landelijke eenvoud':

Vreemdeling (die in een eenzaam dorp is aangekomen): “Hebt gij bokbier?” Herbergier (medelijdend lachend): ”Gij bedoelt zeker geitenmelk.”

Maar al snel daarna zou het lachen de Nederlandse bierdrinker vergaan. Ook uit de VS kwam op den duur geen gerst meer. Voor de brouwerijen werd het steeds moeilijker om stevig, duurzaam bier te brouwen. De Bond van Nederlandsche Brouwerijen maakte bekend dat bier dat wegens smaak- of kwaliteitsafwijkingen werd teruggestuurd niet meer werd vergoed. Men kon of wilde niet meer instaan voor de kwaliteit, tot verontwaardiging van veel betrokkenen en consumenten.
Ondertussen stokte de aanvoer van steenkool eveneens. De Bond zag zich uiteindelijk gedwongen het mes in het bier zelf te zetten. Met ingang van 13 augustus was het de brouwers alleen toegestaan twee soorten bier te vervaardigen: een lichtgekleurd ‘Luxe-bier’ [sic…] met een stamwortgehalte van maximaal en een donker ‘Volksbier’ van maximaal 6º.

Verwaterd
De proeflokalen De Kroon in Rotterdam
hielden het voortaan maar bij koffie.
Dat was het dunne oorlogsbier waar de drinker het voortaan mee moest doen. En net als in München en Berlijn zou er in het seizoen 1917-1918 geen bockbier beschikbaar komen.
De afdeling Eindhoven van de Bond van Nederlandsche Brouwerijen probeerde de consument er nog amechtig van te overtuigen ‘dat zij evenals voorheen in alle opzichten voor de kwaliteit van het door haar geleverde bier absoluut instaat. De kleur alleen is in afwijking.’ Dat was een gotspe. Er was gewoon licht en donker bier, maar juist stamwort, alcoholpercentage en bijgevolg smaak holden achteruit. Zelfs werd dat dunne bier soms nog versneden met water, waardoor dan een alcoholpercentage van 1,5 resteerde. Sommige brouwers rommelden daarnaast met rijst, mais, tapioca en suiker in aanvulling op de beperkte hoeveelheden gerstemout. En dan waren tegelijk met de rantsoenering ook nog eens de prijzen van bier verhoogd. Het gevolg van dit alles laat zich raden. Al op 30 augustus berichtten de kranten dat de bieromzet met 75 procent verminderd was.
Sommigen pleitten ervoor bier op de bon te verstrekken, of om helemaal niet meer te brouwen en de grondstoffen voor iets belangrijkers te reserveren. Anderen riepen op het bierdrinken te staken zolang de kwaliteit zo slecht en de prijs zo hoog bleef - de brouwers zouden wel tot inkeer komen als hun omzet verdween. Maar zij waren met handen en voeten gebonden aan de toestand. Gedurende de rest van de oorlog zouden de prijzen zelfs blijven stijgen. De jaarlijkse bierconsumptie daalde uiteindelijk dramatisch: van 86,9 naar 10 liter per persoon.
Naarmate de rantsoenering langer duurde, stopten sommige brouwerijen gewoonweg met brouwen. De andere zuchtten onder het moutgebrek en onder het strenge toezicht dat met de rantsoenering gepaard ging. Voor sommige brouwerijen was de toestand zelfs al snel aanleiding geweest de kranen definitief dicht te draaien, zoals t Spaarne in Haarlem en de Koninklijke Halsche Stoombierbrouwerij. Vele andere volgden later, waaronder voornoemd ’t Haantje.

Export-import
Maar het was niet allemaal kommer en kwel; en ook niet allemaal licht- en donkergrijs.
In bepaalde regio’s gaf de maatregel een plotse impuls aan het traditionele bovengistende bier. Dat leed al decennia onder de opkomst van modern ondergistend Beiers, pilsener en lagerbier, maar profiteerde nu van de wettelijke beperkingen. Veel van die vooral bruine lokale bieren waren sowieso licht alcoholisch, zodat de nieuwe toestand weinig gevolgen had voor hun kwaliteit en smaak. Een medewerker van het boek Het bier en zijn brouwers die als militair in het zuiden werd gelegerd herinnerde zich later nog dat dit ‘ietwat rinzige, koolzuurarme’ bier verrassend smaakvol bleek te zijn. Brouwerij De Ster uit Wouw bijvoorbeeld bleef haar ‘Oud Bruin Bier’ verkopen.
Nood maakt ook creativiteit en slimheid in de mens los. Sommige caféhouders wisten de hand te leggen op (waarschijnlijk zeldzame) partijen importbier. J. Joosten-Steenkist uit Venlo adverteerde al op 28 augustus 1917 met 'Trappisten-Bier [...] ter vervanging van Duitsch Bier. Geen Oorlogsbier'. Waar dit dan wel vandaan kwam vermeldde hij niet. Café-restaurant De l’Industrie in Tilburg wist wel aan Duits importbier te komen: een voorraadje Mainzer Aktiën Bier. Plaatsgenoot Jos. Broeckx verkocht zelfs kortstondig pilsener van de Genossenschafts Brauerei uit Pilsen.
Elders bemachtigde iemand Deens pilsener. In mei 1918 gebeurde dat nogmaals met een partij Tuborg die als handelswaar voor de koloniën was geïmporteerd. Door de geblokkeerde scheepvaart kon het niet op weg naar die bestemming. Opmerkelijk: er was wel degelijk goed bier beschikbaar, maar handelaren gaven er de voorkeur aan dat in Indië te verkopen. Blijkbaar waren de winstmarges daar hoger. Lukte die export niet, dan konden ze het altijd nog in Nederland slijten.

Vrij?
De bierwereld begon allengs ook diverse rariteiten te vertonen; een kat maakt vreemde sprongen in het duister. Een handelaar uit Den Bosch prees op 5 september 1917 ‘ter vervanging van bier het heerlijke TIVOLI LAGER, met zijn overheerlijken biersmaak’ aan. Blijkbaar was dat geen bier, maar een zogenoemd ersatz; zoals cichorei voor koffie. En op den duur kwam er meer in dat genre. In februari en maart 1918 presenteerde de Amersfoortse Phoenixbrouwerij tijdens de Jaarbeurs in Utrecht haar Malto, hetgeen volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant een ‘nagenoeg alcoholvrij bier’ was. Het is voorstelbaar dat dit met minder mout was gebrouwen. Tezelfdertijd bood adviesbureau D.Y. Alta her en der een procedé aan voor ‘een Ersatz voor bier, dat op alle punten aan de eischen aan een goed glas bier’ voldeed. Wellicht ging het hier over hetzelfde product en was Phoenix de eerste brouwerij die met dit bureau in zee was gegaan.
Phoenix zelf promootte Malto op etiketten, affiches en in advertenties als ‘alcoholvrij’, maar vermeed daarbij opvallend genoeg consequent de toevoeging ‘bier’. Een handelaar uit Arnhem sprak over Malto zelfs van ‘geen bier en toch biersmaak’. Dat wijst allemaal in de richting van een ersatz. Maar zelfs voor zo’n ‘innovatief’ product toonde het publiek, dat zich inmiddels van bier had afgekeerd, geen interesse. Na de oorlog stierf Malto een roemloze dood. Ook van Tivoli Lager was toen geen spoor meer.





















Sluikhandel
De winter van 1917-1918 was ondertussen de eerste zonder Nederlands bockbier geweest. Met de invoering van het rantsoeneringsbesluit van augustus 1917 was bock de facto afgeschaft.
De werkelijkheid bleek op dat gebied echter heel vloeibaar. Op 13 mei 1918 klopte de Oost Java Restauratie in Soerabaja zich op de borst in de krant Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië: ‘Wij schenken Echt Hollandsch BOCK BIER van de bekende groote bierbrouwerij “De Amstel" te Amsterdam.’ Blijkbaar hadden de hoofdstedelijke brouwerijen een soort achterdeur naar Indië, want later meldde hetzelfde restaurant geregeld: ‘Wij schenken nog steeds echt Hollandsch Pilsener Bier’. Dat bleek van de Koninklijke Nederlandsche Beijersch-Bierbrouwerij te komen.
Deze brouwerijen produceerden dus nog wel degelijk iets anders dan slap oorlogsbier, alleen reserveerden ook zij dat liever voor de lucratieve koloniën. En het transport daarheen bleek soms te lukken. De brouwerijenbond keurde deze handel kennelijk goed, want anders zou er niet openlijk mee zijn geadverteerd. De bond kon niet veel anders: het zou tot onmogelijke toestanden hebben geleid als dit bier toch ook in Nederland zou zijn aangeboden. Toch is het achteraf schokkend te noemen dat brouwerijen tegen de rantsoenering in kwaliteitsbier brouwden en dat hun belangenorganisatie de handel daarin oogluikend toestond. Ook in 1919 bood de Oost Java Restauratie geregeld bock uit Nederland aan. Maar ach, wie in Holland zou er van die overzeese weelde hebben geweten?
Ondertussen ging de winter van 1918-1919 daar weer voorbij zonder bockbierseizoen. Na de Wapenstilstand van 11 november 1918 kwamen er vrij vlot weer mout en goed bier beschikbaar, maar om een voorraad bockbier klaar te maken was dat te kort dag.

Bock back
Pas eind november 1919 werd er, voor het eerst sinds bijna drie jaar, weer bockbier aangekondigd, door de Enschedese en de Hengelosche Bierbrouwerij. In december 1920 volgden andere, inclusief Van Vollenhoven met ‘Vredes Bokbier’ en de ‘Koninklijke’ uit Amsterdam. De grootste brouwerijen, Amstel en Heineken, kwamen er pas in januari 1920 weer mee. Ook wat de volgorde betreft was de toestand van 1916-1917 daarmee geheel hersteld.


Dat gold misschien ook wel voor de gevolgen die dit feestelijke, zwaardere bier kon hebben. Op 2 februari veroorzaakte een ‘krachtig gebouwd’ heerschap een zakelijke caféruzie in Rotterdam. Deze, de veertigjarige koopman R.W.N.P., had daarbij een medebezoeker geschopt en geslagen. ‘Hij zou toen tien glazen bockbier hebben opgehad,’ reconstrueerde het Rotterdamsch Nieuwsblad van 24 april de zaak.
Inderdaad: de bock was met recht weer los in Holland.

3 opmerkingen:

  1. Zeer interessant. Ik neem aan dat bockbier tijdens de 2e wereldoorlog eveneens "onder vuur" lag?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Thnx. Dat is inderdaad de tweede bockbierloze periode geweest. Staat al wat uitvoeriger in mijn boek, vooral omdat WOII er in onze geschiedenis meer 'toe doet' dan WOI.

      Verwijderen